PKN
Protestantse gemeente Augustinusga
 
Rode zandstenen grafdeksels, altaarplaten

Rode zandstenen grafdeksels, altaarplaten

Interne link naar

Augustinusga,

Buitenpost,

Buweklooster,

Drogeham,

Twijzel,

Besluit,

Noten.

(1) = Verwijzing naar noten

Augustinusga

Augustinusga (Fries: Stynsgea) is vroeger de belangrijkste plaats van de gemeente Achtkarspelen geweest. Het ligt ongeveer 24 km ten oosten van Leeuwarden, ongeveer 4 km verder ligt de grens met de provincie Groningen. De plaatsen Buitenpost (de tegenwoordig belangrijkste plaats van de gemeente), Twijzel, Kootstertille, Drogeham en Surhuizum liggen in een soort driekwart cirkel van noord via west naar zuid om Augustinusga heen. Nog verder naar het zuiden liggen de vroeger kleine, maar nu grote plaatsen Harkema en Surhuisterveen. De naam Achtkarspelen voor de huidige gemeente, vroeger een grietenij, slaat op het ontstaan uit oorspronkelijk acht kerspelen of parochies (1). Vanouds behoorde Achtkarspelen tot het bisdom Münster. Net als het landelijke gebied van de latere provincie Groningen. De stad Groningen en de rest van Friesland behoorde kerkelijk tot het bisdom Utrecht.

De kerk van Augustinusga (2), toegewijd aan de grote kerkleraar Augustinus (die nooit heilig is verklaard), is mooi gerestaureerd.

Afbeelding 1

Kerktoren gezien

naar het oosten

(d 454, vr 31-8-2007)

 

Afbeeelding 2

Westelijk deel van de kerk met de zuidelijke ingang        (d 458, vr. 31-8-2007)

Het is een gotisch gebouw met spitsboogramen en steunberen. De huidige steunberen zijn aangebracht bij de grote restauratie van 1954 tot 1957. Toen werden een aantal betonnen steunbalken dwars onder de vloer nieuw aangelegd, met aan hun uiteinden betonnen vertikaal langs de buitenkant van de zijmuren omhoog gaande steunbalken. De laatsten werden aan hun zijkanten met bakstenen bekleed zodat ze oppervlakkig op gewone steunberen leken. Deze ‘steunberen’ met betonnen kern vervingen de eerder aanwezige constructies.De oostelijke koorwand sluit de kerk recht af. Aan de buitenkant draagt hij blindnissen.

De kerk is in zijn huidige vorm in opzet door cisterciënser monniken afkomstig uit Gerkesklooster (toen een groot klooster) in de 14e eeuw (circa 1350) gebouwd. Het oudste deel van de toren dateert echter uit de 13e eeuw. Zowel de toren als de rest van het gebouw hebben in de loop der eeuwen diverse veranderingen ondergaan. Zo is in 1895 het zadeldak van de toren vervangen door een ingesnoerde achtkantige spits. En waar het dak van het huidige kerkgebouw tegen de oostkant van de toren komt zit een galmgat. Oorspronkelijk zal dit dak dus lager geweest zijn (3). Een prent uit 1723 laat zien dat er toen in de zuidwand van de kerk twee ingangen waren, bijna naast elkaar.

Afbeelding 3

Kerk van Augustinusga, gezien naar het noorden.

Naar een prent van J. Stellingwerf. Er is een tweede zuidelijke ingang

 

Tegenwoordig is daar, zoals gebruikelijk, één ingang. Afbeelding 2. Rechts ervan is sinds de laatste restauratie onder het raam door twee vertikale voeglijnen aangegeven waar de vroegere tweede ingang gezeten heeft. Afbeelding 5.

De kerk heeft een stenen gewelf en er zijn stenen kruisribben. Afbeelding 4.

Afbeelding 4

Kerk van Augsutinusga. Interieur gezien naar het westen.(d 832, do 8-5-2008)

 

 

Afbeelding 5                   Rechts van de zuidelijke ingang is onder het raam in het voegwerk te zien waar vroeger een tweede zuidelijke ingang heeft gezeten

(d 459, vr 31-8-2007)

Bij de restauratie van 1954 – 1957 kwamen resten van schilderingen op de gewelven en op de noordmuur te voorschijn. Ook werd toen aan de binnenkant van de oostmuur een piscine aangetroffen van rode zandsteen (afbeelding 13). Dat is een wasbekken dat een rol speelde bij het uitvoeren van de katholieke eredienst. Die heeft een rol gespeeld vóór de reformatie, dus vóór ca 1580. Hier komen we later op terug.

Zo kunnen uit bewaard gebleven resten conclusies over de vroegere bouw worden getrokken. Dat geldt ook voor toren en kerkgebouw als geheel. De toren is namelijk dertiende eeuws. En zal niet op zichzelf in Augustinusga gestaan hebben. Daaruit volgt dat er ook een op zijn minst dertiende eeuwse voorganger van het huidige veertiende eeuwse kerkgebouw geweest zal zijn.

Er is nog een aanwijzing voor het bestaan van een kerkgebouw dat aan het 14e eeuwse vooraf ging. Dat is de voor de zuidelijke kerkingang liggende rode (bont)zandstenen (4) drempelsteen die een lichte trapeziumvorm heeft. En daarom wel een (hergebruikt) 11e/12e eeuwse grafdeksel zal zijn. Als deze steen van het kerkhof van Augustinusga zelf afkomstig is en er bij dit kerkhof toen ook al een kerk stond, zal die kerk er dus al in de 11e/12e eeuw geweest moeten zijn. We zullen deze steen daarom als eerste van de in of bij de kerk van Augustinusga aanwezige rode (bont)zandstenen voorwerpen beschrijven.

De rode (bont)zandstenen trapeziumvormige plaat (grafdeksel) vóór de zuidelijke ingang.

Aan het einde van het toegangspad naar de zuidelijke ingang van de kerk ligt vlak voor de drempel een rode (bont)zandstenen plaat. Afbeelding 5 en afbeelding 6

 Afbeelding 6

De rode (bont)zandstenen plaat voor de zuidelijke kerkingang met rechts beschadigde hoeken. Waarschijnlijk een 11e / 12de eeuwse grafdeksel geweest

(d 460, vr 31-8-2007)

De plaat heeft een trapeziumvorm waarbij de hoeken aan de smalste van de korte zijden ontbreken. Afbeelding 7. De lengte is 1,75 m, de brede bovenzijde (aan de torenkant = het westen) 75 cm, de smalle onderzijde (aan de koorkant = het oosten) 60 cm. Dit laatste gemeten alsof de afwezige hoekpunten er wel geweest zouden zijn. De steen is in het midden wat dikker dan aan de zijkanten, heeft dus een iets gewelfd oppervlak. Hoe dik precies is niet opgemeten, maar omdat hij aan de westkant zo’n 7 à 9 cm boven de zandige ondergrond uitsteekt heeft hij in elk geval minstens deze dikte.

Er bevinden zich diverse kleine en enkele grotere erosieputjes op het verder vrij gave oppervlak. Aan één kant liggen een groot aantal kleinere in een vrij rechte lijn, zie afbeelding 7. Waarschijnlijk is dit geen restant van een (lijnvormige) versiering. Maar mogelijk veroorzaakt door het min of meer in één lijn neerdruppelen van water van een dakrand of iets dergelijks. De grootste en diepste erosieput is zeker 2 cm diep, zie dubbele pijltje in afbeelding 7.

Hier en daar zijn wat grotere delen van het oppervlak veegvormig geërodeerd, zoals de rechterbovenhoek. Ook zit op een enkele plekje een restje mortel (oud “cement”), in afbeelding 7 aangegeven met fijne stipjes, zie bij de kleine pijltjes.

Zoals al opgemerkt worden trapeziumvormige rode (bont)zandstenen grafdeksels in de literatuur beschouwd als 11e/12e eeuws (5). In die tijd waren het soms deksels van eveneens uit rode (bont)zandsteen vervaardige kisten en dus een onderdeel van een sarcofaag (stenen doodskist) en dan dus een echt sarcofaagdeksel. Vaker echter een afdekking van een graf waarbij alleen de wanden uit kleinere of grotere aantallen gestapelde tuf- of bakstenen waren gemaakt: zogenaamde steenkisten (6). In zo’n geval kunnen we beter spreken van een grafplaat.

        

Afbeelding 7

Grafdeksel van rode (bont)zandsteen voor de zuidelijke kerkingang. Met de brede korte zijde naar boven en zo symmetrisch mogelijk getekend.

Afbeelding 8

De uit drie delen bestaande altaarsteen van rode (bont)zandsteen, teruggevonden op de 1e verdieping van de toren.

Vooral in de wat oudere literatuur wordt echter de term sarcofaagdeksel te pas en te onpas gebruikt. Zonder er op te letten of er weet van te hebben welk soort graf er bij het deksel hoorde.

Martin, 1957, (7) vermeldt het volgende over deze plaat: (object 16, blz. 55): Augustinusga, voor Z. ingang N.H. Kerk. Dekselfragment. Rood. Zandsteen. 155 – 73 – 155 – 60 8) . Links en rechts rechthoekige insnijdingen. Onversierd, doch mogelijk keerzijde versierd. Gevonden ten N van de kerk, daar is vroeger nog een dergelijke steen gevonden.

Hoewel hij een ongeveer 20 cm kortere lengte opgeeft en de beschadigingen aan de hoeken anders omschrijft, zal hij het toch, afgaande op de eerste zinnen, beslist over dezelfde steen hebben. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat de huidige onderzijde versiering zal hebben. Een versiering zit namelijk normaal aan de bovenkant van een grafdeksel. En de bovenkant is gewelfd, de onderkant vlak. Een eventuele versiering zou dus op het nu naar boven gekeerde zijde aanwezig moeten zijn. Die is echter, als de erosieputjes geen restant van een versiering vormen, zoals we zagen, afwezig. Interessant bij Martin is de vermelding van de vindplaats: ten noorden van de kerk. En de toevoeging dat er vroeger een tweede rode (bont)zandstenen plaat daar gevonden zou zijn. Jammer genoeg is er noch van de vindplaats noch van een eventuele tweede vondst iets naders bekend.

Een altaarsteen, terug gevonden bij de restauratie van 1954 – 1957.

De altaarsteen, afbeelding 8, die teruggevonden is bij de grote restauratie van 1954 – 1957 ligt nu op de eerste verdieping van de toren van de kerk te Augustinusga (9). Afbeelding 9.

 Afbeelding 9

Eerste verdieping van de toren met aansluitend de orgeletage
(2). In de torenruimte op de eerste verdieping ligt de uit drie delen bestaande altaarsteen (1) met de vijf wijdingskruisjes.

De steen werd bij de restauratie aangetroffen op de plaats van één der toen nog dichtgemetselde ingangen (10). De uit drie delen bestaande altaarsteen heeft vijf wijdingskruisjes op zijn vrij gladde oppervlak. Meestal is de rangschikking ervan zoals in afbeelding 8 te zien is: één kruisje in elk van de vier hoeken en één in het midden. Het ziet er dus naar uit dat de drie delen, gerangschikt zoals in afbeelding 8, oorspronkelijk één blad hebben gevormd. De twee grote delen horen inderdaad bij elkaar. Het kleine, lange en smalle deel is echter zo anders van dikte en afwerking dat het een toegevoegd stuk zal zijn. Van het geheel is de lengte aan de linker lange zijde (A C in afbeelding 8) 158 cm, aan de rechter lange zijde (D F in afbeelding 8 en gemeten of deze hoeken niet ontbrekend zouden zijn) 153 cm. Bovenaan is de breedte (C D) 68 cm, onderaan (A F) ongeveer 64 cm. “Ongeveer” omdat de oorspronkelijke ligging van hoekpunt F niet precies vast ligt.

Het komt voor dat altaarstenen van rode (bont)zandsteen hergebruikte grafplaten zijn. Een van de manieren om dat te herkennen is de trapeziumvorm. Als de twee grote delen , B C D E en G H E F, oorspronkelijk samen een stuk van één grafplaat zijn geweest, is de trapeziumvorm daarvan echter moeilijk vast te stellen omdat het oorspronkelijke verloop van de zijkant waar nu het toegevoegde smalle stuk A B H G ligt, niet bekend is. Het is wel zo dat de scheidingslijn een passende breuklijn is en dat de twee grote stukken op een aan elkaar passende manier beide licht gewelfd zijn. C B is ongeveer 5 cm dik, D E en E F ongeveer 7 cm. Van het midden van C D naar het midden van B E en dan doorlopend naar het midden van A F is de hele plaat iets dikker. Ook zijn de zijranden van beide stukken ruw met dwarse haksporen. Het kleine lange smalle stuk (A B is 98 cm, H G 100 cm, B H en A G 14 cm) is aan zijn zijkant (A B) overal precies 7 cm dik (dus dikker dan het in het verlengde liggende B C). Zijn zichtbare zijkanten (A B en A G) zijn spiegelglad gepolijst. Ook zijn bovenoppervlak is voor het grootste gedeelte zo glad is dat het wel gepolijst lijkt. Alleen waar in afbeelding 8 wat kleine streepjes staan wat ruw, alsof daar resten van een ooit gefrijnd oppervlak zijn overgebleven.

Hoewel, zoals al is opgemerkt, de wijdingskruisjes op het geheel staan zoals bij een altaarsteen verwacht mag worden, staat het kruisje bij hoek D zo dicht tegen de zijrand dat daar bijna zeker een stukje steen rechts is weggekapt. Dit past bij de veronderstelling dat het bovenste grote stuk van oorsprong een lichte trapeziumvorm had. En dus een (hergebruikte) grafplaat uit de 11e/12e eeuw kan zijn. Wanneer het smalle lange stukje is toegevoegd is onbekend. Naar verwachting echter nog in de tijd dat het geheel als altaarsteen fuctioneerde, dus vóór de reformatie, ca 1580. Na hun vondst in de periode ’54 – ’57 zijn deze platen kort als blad van de avondmaalstafel in gebruik geweest.

Een kleinere plaat, aangetroffen op de begane grond in de toren.

Afbeelding 10

Plattegrond van de kerk van Augustinusga na de restauratie van 1954 -'57.
Het noorden is rechts- In het westen (boven) de toren met dikke muren. In de
torenruimte op de begane grond bevindt zich (naast allerlei niet weergegeven opslag) een
staande plaat van rode (bont)zandsteen (3). Vóór de zuidelijke kerkingang (linksboven) ligt
het trapeziumvormige grafdeksel van rode (bont)zandsteen (4). In de oostelijke koorafsluiting
(onder) is de plaats waar de piscine is ingemetseld, (5), aangegeven. De vroegere ingang in de noordmuur (6) en een vroegere tweede ingang in de zuidmuur (7) zijn ook aangeduid.

Afbeelding 11

Relatief kleine rode (bont)zandstenen plaat, nu in de torenruimte op de begane grond. Oneffen zijde (d 834, do 8-5-2008)

  Afb. 12

Op de begane grond in de torenruimte bevindt zich allerhande opgeslagen materiaal. Hiertussen bevindt zich een rode (bont)zandstenen plaat (afbeelding 10 nr 3, afbeelding 11 en afbeelding 12) van ten hoogste 1,10 m lengte (B C in afbeelding 12) en ten hoogste 48 cm breedte (A B in afbeelding 12). Over een groot gedeelte 8 tot 10 cm dik. De plaat is aan de andere lange zijde iets korter, 1,08 m (A D in afbeelding 12) en aan de andere korte zijde: zo’n 44 cm (ter hoogte van het onderste korte zijstreepje in de buurt van hoekpunt D in afbeelding 12). Behalve de maten zijn ook de zijkanten zelf verschillend: zijkant A D en A B is glad, zijkant C D is oneffen en zijkant C B zeer oneffen.

Ook het oppervlak aan de boven- en onderzijde is totaal verschillend. Het oppervlak dat in afbeelding 12 zichtbaar is is zo glad dat het over grote gedeelten gepolijst lijkt. Het lijkt wel het werk van een moderne machine. De andere kant, die in afbeelding 12 dus niet zichtbaar is, is zeer oneffen. Tenminste het grootste gedeelte van de plaat, zeg maar tot het bovenste kleine streepje aan de zijkant bij hoekpunt D. Van A tot circa dit streepje is de plaat 8 tot 10 cm dik. De onderste strook echter, naar zijde C D, is vrij vlak en overal ongeveer 5 cm dik. Dit gedeelte van het oppervlak lijkt wel gefrijnd geweest.

Als deze plaat (resten van) wijdingskruisjes zou bezitten, zou het een (klein formaat) altaarsteen geweest kunnen zijn. Maar er zijn geen ingehakte kruisjes op aangetroffen, noch op het gladde oppervlak, noch op het andere, zeer oneffen oppervlak. Het is echter geen noodzaak dat een altaarsteen op de plaatsen waar het gewijd is, ingehakte kruisjes krijgt. De relatief kleine plaat kan dus ondanks het ontbreken van wijdingskruisjes toch vroeger een altaarsteen geweest zijn. Het zou bijvoorbeeld op een zijaltaar gelegen kunnen hebben. Nu is van Augustinusga bekend dat het in elk geval tenminste nog één (zij)altaar gehad heeft, toegewijd aan de H. Antonius (11). Deze kleinere steen zou dan de altaarsteen van het Antonius altaar geweest kunnen zijn. De hiervoor besproken grote altaarsteen zou dan op het hoofdaltaar (het sacraments-altaar) gelegen kunnen hebben.

De piscine van rode (bont)zandsteen in het koor.

Er bevindt zich in het koor van de kerk nog een interessant object van rode (bont)zandsteen: een zogenaamde piscine. Afbeelding 13.

Afbeelding 13

Piscine van rode (bont)zandsteen in het zuidoostelijke deel van de koormuur.Het vaatwerk is modern (d 1278, ma 4-8-2008)

 

Dat is een wasbekken waarin de priester tijdens of na de katholieke eredienst zijn handen en/of vaatwerk liturgisch waste. In verschillende oude kerken vindt men zo iets. In Augustinusga is dit object te voorschijn gekomen tijdens de grote restauratie van 1954 – 1957. Het een soort platte schaal van rode (bont)zandsteen, praktisch rechthoekig, ca 68 cm lang en 46 cm breed. De opstaande rand is ca 4 cm hoog. In de zuidoost muur van het koor ingemetseld. Afbeelding 10, nr 5. Met een rond openingetje aan de achterkant waardoor het water door de koormuur heen naar buiten werd afgevoerd. Zo kwamen eventuele weggewassen hostiekruimels bijvoorbeeld in elk geval nog op gewijde grond terecht, want de grond waarop een kerk werd gebouwd was altijd gewijd.

Vermeldingen van voorwerpen van rode (bont)zandsteen uit Augustinusga in de literatuur. Heerma van Voss, Dr A.L., 1950 (12) geeft op blz. 15 de volgende beschrijving van een grafzerk, liggend in de kerk van Augustinusga (G 15 = grafzerk 15): “Trapeziumvormige rode Bremerzerk zonder zichtbaar ornament, liggend in de voorkerk.”

Nu wordt rode (bont)zandsteen ook wel aangeduid als Bremersteen. Omdat de handel van aan de bovenloop van de Wezer gewonnen roodachtige zandsteensoorten via de haven van Bremen verliep. Door verschillende schrijvers wordt geen onderscheid gemaakt tussen rode (bont)zandsteen die uit het Main-, Moezel-, Rijngebied afkomstig is en rode (bont)zandsteen van de bovenloop van de Wezer. Volgens Lammers, 1985 (13) zien de sarcofaagkisten afkomstig uit het gebied aan de bovenloop van de Weser er geheel anders uit dan die uit het Main-, Moezel- Rijngebied. Er bestaat dus een goede mogelijkheid dat met de boven aangehaalde vermelding in de publicatie van Heerma van Voss, 1950 12), dezelfde steen wordt bedoeld als die nu voor de zuidelijke ingang van de kerk van Augustinusga ligt. De eerste vermelding daarvan komt namelijk voor in Martin, 1957. (7) En die is, zoals geciteerd, van 1957. Dat is ook precies het jaar waarin de grote restauratie van de kerk van Augustinusga eindigde. Een restauratie waarbij de vloer van de kerk zelf sterk in beroering is geweest. Denk aan de onder de vloer aangebrachte betonnen steunbalken, aan het begin van dit artikel vermeld. Mogelijk is toen de in de vloer van de voorkerk liggende steen verplaatst naar vóór de zuidelijke kerkingang. Dat er geen ‘zichtbaar ornament’ voorkwam komt in elk geval overeen met wat wij nu aan de steen vóór de zuidelijke kerkingang kunnen zien.

Augustinusga, Achtkarspelen en andere oude woonplaatsen in deze gemeente.

De ondergrond van Achtkarspelen bestaat uit de uitlopers naar het noordwesten van het Fries – Drents Pleistocene zandplateau met daaronder op verschillende plaatsen keileem. Er komen op het zandplateau hoogteverschillen voor. Op de relatief lage plaatsen ging, vooral tijdens natte perioden, veen ging groeien. Daar waar afwateringsriviertjes dit gebied ontwaterden en niet ver er vandaan in zee uitmondden, is door de zee, als die via deze riviertjes bij storm etc. opzette, (zee)klei en zandig materiaal afgezet. In Achtkarspelen zijn de Lauwers en zijn zijriviertje de Oude Ried zulke bronnen van (zee)klei met bijbehorend zanderig materiaal. Door dit samenspel van gegevens vinden we nu dat in de hoefijzervorm Buitenpost, Twijzel, Kootstertille (vroeger Kooten), Drogeham, Augustinusga, Surhuizum, Pleistocene zandgronden overheersen. Naar het zuiden kwam veel hoogveen voor, hoewel dat tegenwoordig grotendeels is ontgonnen. Daar horen de huidige plaatsen Harkema en Surhuisterveen bij. Naar het noorden (binnen het hoefijzer) komt ook veen voor, maar dat is laagveen. Nog meer naar het noorden is dit bedekt met of vervangen door de al genoemde zeeklei (al of niet met zanderigheid vermengd), aangevoerd via de al genoemde riviertjes de Lauwers en de Oude Ried. 

Naar aangenomen wordt werden de eerste ontginningen ook aangelegd vanuit deze twee riviertjes (14), of in elk geval hier op geöriënteerd. Men vestigde zich misschien al gelijk wat meer landinwaarts, maar gebruikte een strook land dat tot het stroompje reikte. Verder landinwaarts gebruikte men ook het aangrenzende veen, waarvan het oppervlak toen nog hoger lag dan de kleistrook langs de riviertjes. Men teelde waarschijnlijk in het begin landbouwgewassen op het veen dat ontwaterd werd via praktisch loodrecht op de riviertjes gegraven sloten. De ontwatering en de landbewerking bracht echter voor veengrond daling van het oppervlak met zich mee. Daling van het oppervlak gaf weer vernatting. Waardoor zulk land voor landbouw ongeschikt werd. Maar nog wel als weiland gebruikt kon worden, dus voor veeteelt. De boer ging dan een stukje verder landinwaarts nog niet ontwaterd veen als landbouwgrond bewerken. Dat was in het begin goed mogelijk omdat elke boer via het recht van opstrek het verderop liggende veen in het verlengde van zijn bestaande perceel tot zijn bezit mocht rekenen. Zo werden de min of meer haaks op de riviertjes georiënteerde sloten landinwaarts verlengd. Maar door de nu verbeterde ontwatering plus de effecten van de bewerkingen ontstond weer maaivelddaling. En werd ook dit meer landinwaarts gelegen gedeelte voor landbouw te nat en toegevoegd aan voor veeteelt benut gebied. Enzovoorts. Zo schoof het boerenbedrijf in de loop der tijden landinwaarts op. Daar de bedrijven naast elkaar in een strook parallel aan de rivier begonnen waren, gaf dat een opschuiven van een lijnvormige rij boerderijen landinwaarts. Totdat ergens verderop het eigendom van mensen die van een andere kant het land steeds verder introkken, bereikt werd.

Uit die begin – vestigingstijd (ontginningstijd) zouden nog enkele oude kerkhoven stammen, bijvoorbeeld dat van Surhuizum. Dit ligt dan ook een stuk meer richting de Lauwers dan het huidige kerkhof rond de kerk van het huidige Surhuizum. Zo zou er ook zo’n oude begraafplaats ten noorden van Augustinusga liggen, meer richting Oude Ried. Op een plaats die de Tjoele heet. Een kenner van de streek, dhr S. de Haan, meent echter dat dit weliswaar een plaats is die vroeger bij de kerk van het huidige Augustinusga hoorde, maar geen begraafplaats was. Die zou een stuk meer naar het oosten gelegen hebben, in de zg. Ijzermieden (11).

De eerste ontginningen behorend bij de huidige inrichting van Achtkarspelen vonden waarschijnlijk al plaats in de 8ste eeuw. Het is namelijk bekend dat Liudger, die van 777 – 784 de eerste priester van Dokkum is geweest (waar hij bijvoorbeeld ter nagedachtenis aan de daar in 754 vermoorde Bonifatius een voor die tijd mooie kerk neerzette) ook in het gebied rond Dokkum heeft gewerkt. Waarbij Achtkarspelen tot dit gebied behoort zal hebben.

Er bevindt zich bijvoorbeeld bij de kerk van Twijzel een grote zwerfsteen waarbij te lezen is: Der is wel sein LIUDGER HAT OP DIZZE HOEKSTIEN IT LEAUWE BEFESTIGE. Jes. 28 : 16 Ps. 118 : 22 A. D. 780. (Er werd wel gezegd: Liudger heeft op deze hoeksteen het geloof bevestigd.). Afbeelding 19.

Afbeelding 19

Kei (Zwerfsteen) met gedenkbord bij de kerk van Twijzel. De tekst verwijst naar de prediker Liudger. (d 1308, ma 4-8-2008)

Op de steen staat een klein kruisje gebeiteld. Hoewel daar verder geen archeologische of schriftelijke bewijzen voor zijn zou het kunnen dat Liudger inderdaad de kerk van Twijzel heeft gesticht. En heel misschien ook bijvoorbeeld die van Augustinusga. Maar de vraag is of dit op dezelfde plaatsen is gebeurd als waar nu de kerken in deze plaatsen staan. En de vraag is wat er in de tijd na Liudger, toen er eeuwenlang (bijna) geen priesters in deze streken waren, met deze eventuele kerken is gebeurd.

Hoe het ook zij, zo tegen de tijd dat de boerderijen op de huidige plaatsen terecht gekomen waren (en ook de kerken met daarbij kerkhoven), dat is misschien rond de 11e, 12e eeuw, zouden ook de kerken vaak van tufsteen en iets later van kloostermoppen gebouwd (of opnieuw gebouwd) zijn. Dat is ook ongeveer de tijd waarin de rode (bont)zandstenen sarcofagen en/of grafdeksels in zwang waren voor prestigieuze begravingen. Dus gebruikt werden voor het begraven van rijke en/of invloedrijke personen. Of van personen die door een rijke heerser (de landsheer) of een vermogende instelling (een klooster) gesteund werden. Het is dan ook boeiend in de gemeente Achtkarspelen te zoeken naar resten van zulke begravingen. In Augustinusga vonden we al een grafplaat voor de zuidelijke kerkingang. Wat is er bekend uit de andere dorpen? Wij zullen, omdat soms grafdeksels of kistdelen hergebruikt werden als bijvoorbeeld altaarstenen, ook andere rode (bont)zandstenen objecten de revue laten passeren.

Terug

 

Buitenpost

In Buitenpost is in de N.H. Kerk een mooie, uit één stuk rode (bont)zandsteen bestaande, altaarsteen aanwezig. Afbeelding 14 en afbeelding 16.

Afbeedling 14

Buitenpost, N.H. Kerk. Praktisch complete altaartafel van rode (bont)zandsteen.
In de naar ons toegekeerde lange geprofileerde zijrand zit ongeveer in het midden
een reliekholte. (d 2100, di 4-11-2008).

Afbeelding 16

De complete altaarsteen in de kerk van Buitenpost. Bijtekening 1 en2: dwarse
doorsnede door de geprofileerde rand ter hoogte van 1 en 2 in de hoofdtekening.
Bijtekening 3: het vooraanzicht van de reliekholte zoals die in de voorrand ter
hoogte van 3 in de   hoofdtekening aanwezig is.

Hij is 1,53 m lang, 80 cm breed en ca 9 cm dik. Bevindt zich tegenwoordig op een lage houten onderbouw tegen de binnenkant van een noordelijk koormuurgedeelte. De lange voorrand en één korte zijrand zijn geprofileerd. Dat wil zeggen dat er op doorsnede een bepaald profiel te zien is, in dit geval een afgeschuind onderste deel van de rand, zie afbeelding 16 nr 1 en 2. De andere korte zijrand is recht, de lange achterrand wat onregelmatig maar, daar die bijna tegen de muur staat, niet overal goed bekeken. Drie van de vier hoeken zijn sterk afgesleten of afgebroken, één hoek, rechtsonder in afbeeelding 16, lijkt iets te zijn ingesneden. Het bovenoppervlak is praktisch horizontaal, hoewel er enkele afgesleten plekken en verschillende barsten en putjes op te vinden zijn. Ook draagt het bovenoppervlak wijdingskruisjes, afbeelding 16. Gebruikelijk is op vijf plaatsen: één in elke hoek en één in het midden. Het kruis in de linkerbovenhoek is echter niet aanwezig. Waarschijnlijk omdat het oppervlak hier sterk is afgesleten en daarmee dit eerst wel aanwezige kruis verdwenen zal zijn. Het kruis rechtsbovenaan is nauwelijks zichtbaar. Ook hier zal oppervlakteslijtage daar de oorzaak van zijn. Rechts onderaan staan echter twee kruisen, wat zeer ongewoon is. De grootste van de twee, die op grond van de plaatsing der kruisen in de andere hoeken staat op de plaats waar in deze hoek een wijdingskruis verwacht mag worden en die ook de vorm van de andere kruisen heeft, is gedeeltelijk afgesleten. De kleinste van de twee staat meer naar de buitenkant, is kleiner dan de andere kruisen en is scherp en duidelijk uitgehouwen, naar verwachting recenter. Het is onduidelijk waarom dit kleinere kruis op deze plaats is aangebracht. Want ALS hij het half afgesleten waarschijnlijk oudere kruis in deze hoek zou moeten vervangen, waarom is dat dan niet gebeurd in de andere twee hoeken waar de oude kruisen sterk afgesleten of zelfs ontbrekend zijn?

In de geprofileerde lange voorrand zit ongeveer halverwege een 12 cm brede plek die niet geprofileerd is maar gewoon recht. Hierin zit een vierkant gat met zijden van zo’n 4 cm. Afbeelding 16 nr 3. Er zit een diepe, min of meer ronde uitholling achter waarin in de katholieke tijd de relieken gezeten hebben. De uit één geheel bestaande steen zou bij de restauratie van 1949-1950 gevonden zijn (15).

In de literatuur is ook een mededeling over het voorkomen van een altaarsteen in de kerk van Buitenpost te vinden. In Heerma van Voss, 1950 (12) staat op blz. 8 van de “Inleiding op Achtkarspelen” bij De kerk van Buitenpost namelijk:

“In het turfhok werden teruggevonden twee fragmenten van altaarmensae, met 2, respectievelijk 3 onderling verschillende wijdingskruisen. Alsmede een stuk van een sarcophaagdeksel, alle drie van Bremer zandsteen.”

 Omdat het hier duidelijk over fragmenten van een (of twee) altaarmensa(e) (= altaarsteen) gaat, is dit geen mededeling over de hierboven al besproken complete altaarsteen. Dank zij de vriendelijke medewerking van de coördinerend koster van de kerk van Buitenpost, dhr B. Schipper, kon een zoektocht naar deze andere delen worden ingesteld. Een turfhok is er echter niet meer. Ook zijn er sinds bovenstaande publicatie uit 1950 diverse restauraties en interieurveranderingen geweest. Maar er ligt in de vloer van het huidige koor een stuk rode (bont)zandstenen plaat die gedeeltelijk vanonder een daar nu geplaatste herenbank uitsteekt. Met een groot wijdingskruis er op. Afbeeldingen 17 en 18.

Afbeelding 17

Altaarsteenfragment
(te herkennen aan
het kruis) in de vloer van het
koor van de kerk van
Buitenpost. Het steekt
gedeeltelijk onder een in het
koor geplaatste herenbank
uit. (d 2097, di 4-11-2008)

Afbeelding 18

Tekening van het altaarsteen fragment van afbeelding 17.

Dit zal één van de twee genoemde altaarsteenfragmenten zijn. Één hoek is driehoekig afgebroken, één hoek bijna rechthoekig ontbrekend. Als deze beide hoekpunten nog aanwezig geweest zouden zijn, zou het fragment 51 cm breed geweest zijn (de rechterzijde in afbeelding 18). Aan de kant van de herenbank is het 55 cm breed. Aan de bovenkant steekt het (als de hoek weer gaaf geweest zou zijn) 32 cm vanonder de herenbank uit, aan de onderkant (onder dezelfde voorwaarde) 30 cm. De rest zal zichtbaar worden als de nu in het koor geplaatste herenbank verplaatst wordt. Daarnaast verwachten we, naar de hierboven aangehaalde literatuurvermelding, nóg een fragment. En ook nog een “stuk van een sarcophaagdeksel”. Op dit laatste mogen we zelfs een stafversiering verwachten want in de hierboven aangehaalde publicatie van Heerma van Voss, 1950 (12) vermeldt op blz. 38 onder Buitenpost dat er een “kromstafversiering” op het sarcofaagdekselfragment voorkomt. Dit is een vaak op sarcofaagdeksels voorkomende versiering, dus dit zou goed kunnen. Overigens zouden we hier weer beter van een grafplaat kunnen spreken, want dat deze Bremer zandsteen bij een kist gehoord zou hebben is zeer onzeker. Zoals eerder in dit artikel gezegd komen rode (bont)zandstenen grafplaten vaak als bedekking van een kaal graf of van een zogenaamde steenkist voor, dat wil zeggen dat de grafruimte slechts van gebakken of natuurstenen wandjes voorzien is. Die ook al niet eens dichte wanden gevormd hoeven te hebben maar kleine stapeltjes of slechts enkele stenen geweest kunnen zijn. Maar er is dus een kans dat er in Buitenpost een echte sarcofaagkist aanwezig geweest is. Ook al omdat in het werk van Kuiken, 2004 (16), onder Buitenpost, de mededeling voorkomt dat volgens een anonieme correspondent omstreeks 1977 bij de herinrichting van het centrum een rode (bont)zandstenen sarcofaag vernield zou zijn. Helaas is deze mededeling niet te verifiëren. En zou bijvoorbeeld ook op een misverstand kunnen berusten.

De toren van de kerk in Buitenpost wordt in Mol, J.A. en anderen, 1990 (14), op blz. 26 als 13e eeuws gedateerd. In een rapportage van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zelfs als 12e eeuws. Misschien is (ook) hier, vergelijkbaar met wat voor Augustinusga wordt verondersteld, het kerkschip kort ervoor of praktisch gelijktijdig in steen op deze plaats opgericht. Dat zou dan in of rond de 12e eeuw zijn geweest, precies de tijd waarin stenen sarcofagen in zwang waren voor bijzondere begravingen, zoals al eerder opgemerkt. Deze datering van de kerk houdt dus ook de mogelijheid in dat er in Buitenpost een begraving in een sarcofaagkist geweest kan zijn.

 Ook hebben wij bij Buitenpost met veranderingen ten opzichte van de ontginningstijd te maken. Vanouds was er namelijk sprake van een woonkern bij Lutkepost. Dit was vroeger een eigen dorp dat, toen Buitenpost nog klein was, ten zuiden hiervan, ongeveer aan de oude Ried, voorkwam. De plek is nu bijna opgeslokt door Buitenpost en vormt nu aan de zuidrand van deze stad een wijk. Post is het Friese woord voor brug, lutke voor klein. Waarschijnlijk slaat de naam Lutkepost van oorsprong dan ook op een kleine brug die vroeger mensen in staat stelde over de Oude Ried te komen. Buitenpost was van oorsprong dan de plek die verder weg lag dan Lutkepost, meer naar ‘buiten’ toe. Gerekend dus vanuit Augustinusga als ‘centrum’ (van de bewoonde streek). Lutkepost is dus een oudere woonkern dan Buitenpost. En inderdaad ligt op de plaats van het huidige Lutkepost een oud kerkhof, waar in zeer oude tijden ook begravingen hebben plaats gevonden. Tegenwoordig is deze plaats zelfs niet meer als begraafplaats te herkennen. De kerk is van deze oorspronkelijke plaats ook naar ‘verderop’, is Buitenpost, verplaatst. En is daar nog steeds te vinden. Dit alles dus vóór de 12e eeuw, daar toen al de kerk van Buitenpost gebouwd werd, zoals hierboven vermeld. Uit die echt oude tijden is niet veel meer over dat nu nog bestaat. De grafplaat met de stafversiering, die mogelijk nog in het koor van de kerk onder de herenbank ligt, zal 11e/12e eeuws zijn, dus dateren uit de begintijd van de kerk die in steen werd gebouwd. De rode (bont)zandstenen altaarsteen en/of altaarsteenfragmenten dateren in elk geval van vóór de reformatie, dus van vóór circa 1580. Maar van welk tijdstip ervoor is niet bekend.

Een rode (bont)zandstenen memoriesteentje, tegenwoordig in de noordmuur van de toren van de kerk te Buitenpost ingemetseld, geeft, naast de initialen van Jezus en de naam Maria, het jaartal 1496 in Romeinse cijfers. Dit is blijkbaar een herinnering aan het geven van de naam Jezus – Maria aan de kerk in 1496. Hoewel een uitzonderlijke getuigenis uit een oud stukje geschiedenis van de kerk, is het toch niet meer uit de begintijd van de verstening van dit kerkgebouw. Zoals rode (bont)zandstenen sarcofagen of deksels dat kunnen zijn.   

Terug

 

Buweklooster

In het westen van de vroegere parochie Augustinusga is door een vermogend en belangrijk persoon, genaamd Buwe, op eigen grond kort voor 1240 een kapel gesticht gewijd aan de H. Nicolaas. Later, in 1252, heeft hij het naar hem genoemde Buweklooster op zijn gronden gesticht. En blijkt de kapel in dit klooster te zijn geïncorporeerd (19). Bij het stichten werd geprofiteerd van de ervaringen opgedaan bij de stichting van een ander klooster, Gerkesklooster, dat ook tot stand kwam op het grondgebied van de oude parochie Augustinusga, maar dan in het uiterste noordoosten ervan. Die stichting begon in 1240, maar werd pas afgerond in 1249. De initiatiefnemer, Gerke van Wigarathorpe, was een edelman uit de streek (niet het dorp) Twijzel of Twislum (zie de tekst hierboven bij ‘Twijzel’). De naam ‘Gerke’ is terug te vinden in de naam van het dorp Gerkesklooster dat ontstond bij het klooster. De tweede naam ‘Wigarathorpe’ slaat op een terp waar Gerke goederen had en waar het klooster gesticht werd. Toen de stichter aan verschillende kloosterorden vroeg het klooster dat hij op zijn landgoed was begonnen te willen begeleiden, gingen eerst de premonstratenzers van Mariëngaarde daarop in. Even later hadden de cisterciënzers gunstiger voorwaarden. Gerke wilde daarop de begeleiding door de premonstratenzers beëindigen en alleen verder gaan met de cisterciënzers. Het toen ontstane grote conflict tussen de twee kloosterorden kon slechts met moeite en met een compromis worden beëindigd. De premonstratenzers kregen een uithof, dat door vrouwelijke religieuzen werd bevolkt. De cisterciënzers behielden onder andere de oude kern van Gerkes landgoed, dat een mannenklooster werd. Dit laatste werd door uitbreidingen/ontginningen in het gebied van de dichtslibbende Lauwerszee alsmaar groter en rijker.

Buwe nu liet bij het stichten van zijn klooster gelijk de abt van het premonstratenzer klooster Mariëngaarde (bij Hallem) de leiding nemen. Buwes klooster werd een vrouwenklooster waarbij de leiding berustte bij een proost. De uiteindelijke leiding van de proosdij berustte bij de premonstratenzer abt van Mariëngaarde. Het klooster heette ook wel Mariëngraf. Het werd, net als andere Friese kloosters, bij de reformatie in 1580 opgeheven en heeft dus ruim drie eeuwen bestaan. In tegenstelling tot Gerkesklooster werd Buweklooster niet zo rijk. Toen het opgeheven werd had het als landbezit voornamelijk gebied dat oorspronkelijk bij een aantal boerderijen in het uiterste westen van de oude parochie Augustinusga had behoord. Die streek werd ook wel aangeduid als aan het einde gelegen ( = veraf van Augustinusga) en als Harkema (waarschijnlijk was Harkema de geslachtsnaam van Buwe): vandaar Harkema – Opeinde. Het huidige Harkema is veel later ontstaan als woonkern bij hoogveen ontginningen (14) en ligt veel zuidelijker dan het oorspronkelijke Harkema.

Na de reformatie is de vroegere kloosterbebouwing achteruit gegaan: volgens een tekening van Stellingwerf stond er in 1723 op het terrein alleen nog een aan verval onderhevig gebouw waarvan in 1800 de laatste muurrestanten gesloopt zijn. Op het voormalige kloosterterrein staan nu een drietal grote boerderijen, waarvan de middelste, afbeelding 23, als monumentaal gebouw is geregistreerd. Het hooggelegen terrein achter deze boerderijen wordt gebruikt als begraafplaats, een voortzetting van de begraafplaats die bij het klooster hoorde. Afbeelding 24. Regelmatig worden bij het delven van nieuwe graven puinresten van de vroegere kloostergebouwen aangetroffen (20).

Afbeelding 23

De geregistreerde historische boerderij aan de weg van Drogeham naar het huidige Harkema. Het is één van de drie boerderijen op het terrein van het vroegere Buweklooster. Links van de boerderij is de ingang van de nog steeds in gebruik zijnde begraafplaats uit de kloostertijd te zien (d 440, vr 31-8-2007)

 

Afbeelding 24

De ingang van de begraafplaats   Buweklooster (=Bouwekleaster) te Drogeham (d. 441, vr 31-8-2007)

 

Afbeelding 25.
De binnenkant van het hoofdeinde (rechts) en van het voeteneinde (links) van de kist te Harkema. Naar afbeelding in Martin, 1957 (7).

Afbeelding 26
De binnenkant van het hoofdleinde van de kist te Harkema, getekend naar een foto in Martin, 1957 (7)
.
Afbeelding 27
De sarcofaag(kist) te Harkema, gezien van boven en van opzij. Maten naar Martin, 1957 (7). De opening voor de afvoer van lijkvocht en de versieringen aan de binnenkant naar Veenstra, G.J., 1932 (22) .
 
Afbeelding 28
Sarcofaag(kist) van rode (bont)zandsteen op een grasveld voor een boerderij te Harkema, oorspronkelijk afkomstig van het Buwekloosterterrein. (d 445, vr 31-8-2007)

Van deze begraafplaats is ook een rode (bont)zandstenen doodskist (sarcofaagkist) bekend, afbeeldingen 25 t/m 27 en afbeelding 28, waar vroeger ook nog een stenen deksel bij gehoord moet hebben. In de uit 1884 daterende beschrijving van J. Reitsma (20) staat bij deze kist immers dat er toen nog “een plat deksel zonder opschrift” bij voorkwam. In het werk van Martin, 1957 (7), staat deze kist echter (op blz. 58 onder nr 27) zonder deksel als volgt beschreven:

Drogeham, nr 223. Kist. Type IV. (Sterk trogvormig, met zeer smalle rondstaafjes, kisten van binnen versierd). Rood. Zandsteen.

223 – 85 – 225 – 63 ↕ 37 (21)

174 – 44 – 174 – 24

Wanden zeer afgesleten, daardoor frijnslag en spitswerk slecht te onderscheiden. Versiering: op hoofdwand kruisstaf tussen twee kromstaven. Lange wanden onversierd. Op voetenwand kruisstaf. Alle figuren slechts met spitsbeitel omgetrokken. Bewerking grof. Smalle, rudimentaire rondstaven in de hoeken. Afkomstig van het Buwekloosterkerkhof.

In dit werk van Martin, 1957 (7) komt ook een tekening voor van de binnenkant van de hoofdeinde en die van het voeteneinde, overeenkomstig de hierboven staande beschrijving. Afbeelding 25. En een foto van de binnenzijde van het hoofdeinde van de kist. Een tekening naar deze foto geeft afbeelding. 26. Op beide tekeningen is te zien dat er aan het binnenoppervlak van de kist, naast de versiering bestaande uit een kruis of een staf, ook een soort geribbeld oppervlak voorkomt. Dat is een ribbeling die vervaardigd is met een zogenaamde frijnbeitel. Deze beitel is tweekoppig en door de steenhouwer worden er min of meer evenwijdige (vaak in een soort halve bogen geplaatste) rijen putjes mee in het oppervlak gemaakt. De ribbeling wordt daarom ook wel met “gefrijnd” aangeduid. Heel vaak hebben sarcofaagkisten zo’n gefrijnd binnenoppervlak. Behalve bij Reitsma, J., 1884 (20) is de kist vaker beschreven. In de derde aflevering van een serie artikelen van G.J. Veenstra in het Leeuwarder Nieuwsblad van 14 okt. 1932 (22) over het Buweklooster te Drogeham komt naast een beschrijving ook een tekening voor.

In de beschrijving staat onder andere:

“Deze kist dateert uit het einde van de 13e of ’t begin der 14e eeuw. Ze is gemaakt uit een enkel blok steen, de zijwanden lopen naar onderen schuin toe, zodat ze de vorm ener trog vertoont. De hoeken zijn even versterkt door kwartronden en in de bodem vindt men een opening waardoor ’t lijkvocht kon wegvloeien. Aan het hoofdeinde is tusschen twee kromstaven een draagkruis uitgehouwen, aan een der zijwanden en aan ’t voeteneinde vindt men eveneens een kromstaf aangebracht.” En even verderop: “Van deze kist is ’t deksel niet bewaard gebleven.” Het deksel zal dus tussen 1884 en 1932 kwijt geraakt zijn.

Naar de maten die bij Martin, 1957 (7) voorkomen en naar de beschrijving en illustratie van Veenstra 22) (frijnwerk, versieringen, lijkvochtopening) is afbeelding 27 samengesteld. Aan de echte kist, afbeelding. 28, moet nog eens vastgesteld worden of er op de binnenkant van het voeteneinde nu een draagkruis (Martin, 1957) of een kromstaf (Veenstra, 1932) voorkomt. Voor het wel (Veenstra, 1932) of niet (Martin, 1957) voorkomen van een kromstaf op de binnenkant van een der zijwanden geldt hetzelfde. In 1930 wordt de kist genoemd in het prachtige verzamelwerk: Voorlopige lijst der Monumenten van Geschiedenis en Kunst, provincie Friesland (23), onder Achtkarspelen, Buweklooster. De kist staat dan nog steeds op het erf van de boerderij die in het nok-anker het jaartal 1807 heeft. Dat is de als monumentaal gebouw geregistreerde boerderij waar ook hierboven sprake van was. In het beknopte maar sublieme boekje van Mr Dr J. Belonje over de grafzerken als “Steenen Charters”, 1943 (24), wordt hij genoemd bij de voorbeelden van kisten die binnenwerks kruis- en kromstafversieringen hebben. En ook in het al meerdere malen aangehaalde werk onder redactie van Dr A. L. Heerma van Voss, 1950 (12) komt deze kist voor. Onder Buweklooster (blz. 39) staat onder andere:

Op het boerenerf ten Z(uiden) van het kerkhof: trapeziumvormige rode Bremer doodkist zonder deksel. (Tekening G.J. Veenstra in het L(eeuwarder) N(ieuwsblad)).

De vermelding in Martin, 1957 (7), staat hierboven al aangehaald.

De kist wordt ook genoemd in de beschrijving van Bij, H. van der, met prachtige tekeningen van M. Bottema, 1976 (25), van in de gemeente Achtkarspelen staande gebouwde monumenten. Onder Drogeham, op het adres It Kleasterbreed 3, komt namelijk voor de woning een zandstenen doodkist uit de 13e eeuw voor die als bloembak wordt gebruikt. Oftewel in het Fries: “Foarhûs wurdt in sânstiennen deafet út de 13e ieu as blommebak brûkt.”

De familie die al ongeveer 100 jaar de boerderij aan It Kleasterbreed 3 te Drogeham bewoonde, verhuisde in 1985 naar een iets verderop gelegen bedrijf met een geheel ander adres: Rysloane 3 te Harkema (26). De zandstenen doodskist heeft, zolang de familie op het eerste adres woonde, gediend als erfscheiding tussen de boerderij en de begraafplaats en was toen altijd al als bloembak in gebruik. In 1987 ging de kist ook over naar het nieuwe adres. Daar staat hij nu nog (27). Op het grasveld voor het woonhuis, met een keur aan bloemen er in. Afbeelding 28. (28) Er zijn wel stemmen die er voor pleiten de kist terug te laten gaan naar de (rand van het ) kerkhof van Buweklooster. Zie bijvoorbeeld het berichtje in de Leeuwarder Courant van 29 – 6 – 2002. Afbeelding 29. De suggestie in dit bericht dat het deksel van deze kist de rode (zand)stenen plaat zou zijn die voor de zuidelijke kerkingang van Augustinusga ligt, is moeilijk hard te maken.

Daarnaast zou eerst de huidige eigenaar van de kist de nodige waardering moeten krijgen voor het gegeven dat hij en zijn voorouders al sedert lang de kist voor de ondergang hebben behoed. Daarna pas zou een eventuele terugkeer naar de oude standplaats, onder de nodige waarborgen, ter sprake kunnen komen.   

Terug

 

Drogeham

De Hervormde Kerk te Drogeham is oorspronkelijk gewijd aan de H.Walburga. (29). Het is een zaalkerk met rondgesloten koor en een zadeldaktoren van twee geledingen. Afbeelding 30.

Afbeelding 30

Kerk van Drogeham,

naar het noordoosten.

(d 1311, ma 4-8-2008)

De Romaanse toren is uit de 13e eeuw. De kerk werd in 1876 geheel vernieuwd in machinale steen, met pseudo Romaanse details. Na een zware storm op 1 februari 1983 kwam een groot deel van de buitenmuur van de toren met donderend geraas naar beneden. Daarna, in 1984 – 1985, is ook de toren gerestaureerd. Nu wordt aan de zuidzijde van de toren de eerste geledingsscheiding gevormd door twee achter elkaar gelegen randen van rode (bont)zandsteen (30). Afbeelding 30 en afbeelding 31.

Afbeedling 31

Aan de zuidkant van de kerktoren voorkomende plinten van rode (bont)zandsteen ter hoogte van de eerste torengele- ding. (d 1322, ma 4-8-2008)

Deze randen horen hoogstwaarschijnlijk bij plaatvormige stukken die in het metselwerk zijn verwerkt. Er was geen gelegenheid om de afmetingen direct op te meten. Door echter aan de voet van de toren maten te nemen die corresponderen met hogerop, is vastgesteld dat de voorste rand (de meest westelijke) 2 m lang is. En de achterste rand (de meest oostelijke) 1,45 m. Zij steken beide ca 12 cm uit het muurvlak. En zullen ook ongeveer zo dik zijn. Daar de breedte of de vorm van het geheel verder niet bekend is, weten wij niet of het mogelijk randen van sarcofaagdeksels, altaarstenen, of van gewone bouwelementen (bijvoorbeeld van echte plinten) zijn. Mogelijk kan bij een volgende restauratie de totale vorm van de platen vastgelegd worden.         

Terug

 

Twijzel

Dat Twijzel meent oude roots te hebben is hierboven al aangestipt. Goede kans dus dat er resten van 12e eeuwse begravingen in de vorm van rode (bont)zandstenen kisten en/of deksels van het kerkhof van dit dorp afkomstig kunnen zijn. Die zijn echter niet bekend. Wel zijn er rode (bont)zandstenen platen naast de kerkingang beschreven. Bij Heerma van Voss, 1950 (12) staat op blz. 56 onder Twijzel:

 Op het kerkhof voor de kerkingang 2 fragmenten van rode Bremers.

Inderdaad vinden we bij een bezoek aan de kerk van Twijzel direct links van de zuidelijke ingang aan de buitenzijde een plaatvormig stuk rode (bont)zandsteen die in een groot rechterdeel en veel kleiner linkerdeel is gebroken. Afbeelding 20 en afbeelding 21. De hoeken zijn alle vier beschadigd. De op afbeelding 21 naar ons toegekeerde lange zijde is duidelijk ingebogen. Hierdoor is niet goed te zien of de ander lange zijde, die min of meer recht is, hieraan evenwijdig loopt of onder een kleine hoek zoals bij een trapeziumvorm zou horen. De op afbeelding 21 linker korte zijde is, buiten de afgebroken hoeken, min of meer recht. De rechter korte zijde is, buiten de ook hier afgebroken hoeken, ten opzichte van de linker wat schuin. Er is uit het geheel dus geen trapeziumvorm te halen. Het oppervlak is niet versierd. Ook niet duidelijk gewelfd. Het grote en het kleine deel horen wel bij elkaar. De maten van het geheel zijn dan: grootste lengte 130 cm, grootste breedte 44 cm, grootste dikte 12 cm. Er zijn dus geen duidelijke kenmerken die erop wijzen dat dit een grafdekselrestant is. Qua grootte zou het eerder een oude altaarsteen kunnen zijn. Maar ook hiervoor zijn geen duidelijke kenmerken, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van wijdingskruisjes, aanwezig. De drempelsteen van de zuidelijke kerkingang zelf is ook een plaat van rode (bont)zandsteen. Afbeelding 22. Met een vlak oppervlak, zonder versiering of wijdingskruisjes. Grootste lengte ruim 131 cm, grootste breedte ruim 56 cm, en minstens 9 cm dik (17). Ook dit is mogelijk een oude altaarsteen geweest. Ook in dit geval zijn daar geen nadere aanwijzingen voor te vinden. Wel zijn de lengtes van de plaat die links naast de zuidelijke ingang ligt en deze drempelplaat praktisch hetzelfde. Een herdenkingsteen op de zuidwand van de toren licht ons in over de leeftijd van in elk geval deze toren. Er staat: “Dizze toer boud om 1200 hinne, is yn 1981 foar ’t lêst restaurearre” (Deze toren is gebouwd rond 1200. Is in 1981 voor het laatst gerestaureerd). De toren dateert dus uit het einde van de 12e of het begin van de 13e eeuw. Met een goede kans dat het kerkgebouw zelf ook uit die tijd zal stammen. Hij was destijds toegewijd aan de H. Petrus (18).

Twijzel is nu een plaatsnaam van een langgerekt dorp dat bestaat uit een rij aan een verbindingsweg gelegen boerderijen. Eertijds (vóór 1300) heette echter de hele streek Twislum. In dit Friese woord zit het woordje “twee”. Twilling is bijvoorbeeld tweeling. Twee dat bijvoorbeeld gebruikt wordt bij een hooivork (met twee tanden). Men denkt dat voor deze streeknaam het “twee” slaat op twee wateren die in een vork lopen. Het zou dan het land tussen de Oude Ried en de Louwers zijn, dus de streek waarin nu Augustinusga ligt. De naam van de streek zou dan later op de woonkern Twijzel als dorp overgegaan zijn.                                                                                     

Terug

 

Besluit

In Augustinusga ligt een rode (bont)zandstenen grafplaat voor de zuidelijke kerkingang. Voor een boerderij aan de Rysloane te Harkema staat een rode (bont)zandstenen doodskist, afkomstig van het kerkhof Buweklooster te Drogeham. Uit een inventarisatie van 1950 (12) blijkt dat toen in Buitenpost ook (een deel van een) versierde rode (bont)zandstenen grafplaat is waargenomen. Deze voorwerpen dateren normaal gesproken allen uit de 11e of 12e eeuw. Hoewel de kist afkomstig van Buweklooster wat jonger kan zijn (half 13e eeuw, omdat het grafveld aldaar pas in gebruik is genomen bij het stichten van het klooster in 1252) zijn het dus historische voorwerpen waar in deze studie aandacht aan besteed is die allen hoe dan ook eeuwenoud zijn. Altaarstenen blijken regelmatig, waar rode (bont)zandstenen grafkisten en grafplaten voorkomen, hergebruikt van dergelijke voorwerpen gemaakt te zijn. Altaarstenen dateren in elk geval van vóór de reformatie, in Friesland dus van vóór ca 1580. Ook deze voorwerpen zijn daarom, ook al zijn het geen hergebruikte grafkistdelen, eeuwenoud en historisch van belang. In de studie hierboven blijkt dat misschien twee delen van de uit drie delen bestaande grote altaarsteen uit Augustinusga, mogelijk een eerdere funktie als grafdeksel heeft gehad. 

Tenslotte zijn enkele voorwerpen van rode (bont)zandsteen aangestipt die misschien niet zo oud zijn als de sarcofagen, grafplaten of altaarstenen. Maar historische interessant zijn en vaak ook een hoge ouderdom bezitten. Het zal duidelijk zijn dat de bovenstaande studie niet volledig is. Het is een begin en er zijn rond enkele voorwerpen gegevens verzameld. Daarom is de schrijver blij met mogelijke aanvullingen of correcties.

U kunt schrijven aan:

P.G. Heinsbroek,

Johan Westerweelstraat 49,

3132 BB Vlaardingen.

Telefoon: 010 – 4349808

Email: heins18 @ planet.nl.

Terug

 

Noten:

1. Het is niet duidelijk hoe de oude indeling in acht kerspelen of parochies is geweest. Het gebied bestond lang geleden namelijk uit 9 parochies:

  1. Kortwoude (deze parochie is in 1441 opgeheven doordat het aantal parochianen zo klein was geworden dat ze niet meer als een zelfstandige parochie konden blijven bestaan. De enkele overgebleven gezinnen gingen over naar de parochie Surhuizum).
  2. Surhuizum.
  3. Augustinusga.
  4. Harkema – Opeinde. (Deze parochie lag in het westelijke deel van de parochie Augustinusga. Het huidige dorp Harkema is een nederzetting die in een veel latere tijd pas ontstaan is).
  5. Drogeham.
  6. Koten.
  7. Twijzel.
  8. Buitenpost.
  9. Lutjepost.

2. N.H. Kerk: Geawei 15, 9284 TA, Augustinusga. E-mailadres: www.augustinusga.protestantsekerk.net.

3. Ontleend aan de website (2). En informatie van de heer Boele van der Veen, Kootstertille, waarvoor nog veel dank.

4. Rode (bont)zandsteen is een zandsteensoort. Dat wil zeggen dat het gesteente van oorsprong bestaat uit losse zandkorreltjes die één gesteente zijn geworden. Onder andere door druk en doordat er een stof als kitmiddel is gaan fungeren. Van het soort kitmiddel hangt de ‘hardheid’ van de ontstane zandsteensoort samen. Vaak bevat het kitmiddel een geringe hoeveelheid ijzeroxiden. Die geven de roze of roodachtige kleur aan de zandsteen. De aaneengekitte korrels kunnen uit één soort mineraal bestaan (bijvoorbeeld kwarts) maar kunnen ook korrels of verontreinigingen van andere stoffen bevatten. Dit maakt de zandsteen ‘bont’.

5. Kuiken, Kees, 2004. Middeleeuwse zandstenen grafkisten in Groningen. In: Groninger kerken. 21ste jaargang, nr 1, jan. 2004, blz. 4 t/m 15.

6. Bijvoorbeeld in Boksum. Zie het opgravingsverslag van enkele van dit soort ‘steenkisten’ in : Wit, M.J.M. de; 2006 Middeleeuwse graven op het kerkhof van Sinte Margriet. A.R.C. Publicaties 154, Groningen.

7. Martin, H, 1957. Vroeg-middeleeuwse zandstenen sarcophagen in Friesland en elders in Nederland, Drachten.

8. Deze getallenrij in de beschrijving bij Martin geeft de lengte in cm van respectievelijk de rechter lange zijde, het hoofdeinde, de linker lange zijde en het voeteneinde.

9. Teruggevonden, op aanwijzing van de koster der kerk, door de heer Boele van der Veen, Kootstertille, waarvoor nog veel dank.

10. Naar het verslag van drs Hilarides, predikant in Augustinusga van 1948 – 1964, uit 1957 van de toen afgesloten grote restauratie. Uit dit verslag wordt echter niet duidelijk of deze altaarsteen ingemetseld zat op de plaats der vroegere noordelijke ingang of op de plaats der vroegere tweede zuidelijke ingang.

11. Mondelinge mededeling Hr Boele van der Veen, Kootstertille, waarvoor dank.

12. Heerma van Voss, Dr A.L.; 1950. Grafschriften Achtkarspelen. Grafschriften en andere genealogische en heraldische merkwaardigheden in en om de kerken. Deel I. Een uitgave van A. Jongbloed te Leeuwarden, voor het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde en de Fryske Akademy. Het is uitverkocht, maar te raadplegen op de site van de Fryske Akademy: www.fa.knaw.nl , dan ‘onderzoek’, dan ‘werkverbanden en werkgroepen’, dan ‘genealogie’, dan ‘grafschriften’ (met de publicatie ‘Grafschriften tussen Vlie en Lauwers’; ook overgaan op de Friese taal).

13. Lammers, S, 1985. Graven naar graven. Graftypen uit de eerste vijf eeuwen Christendom in Friesland. Keppelstok, publikatie nr 31, noot 4 blz. III-220.

14. Mol, J.A., P.N. Noomen en J.H.P. van der Vaart. 1990. Achtkarspelen – Zuid / Eestrum. Een historisch–geografisch onderzoek voor de landinrichting. Fryske Akademy. Ljouwert.

15. Mondelinge mededeling heer R. Steensma, Buitenpost.

16. Kuiken, Kees. 2004. Middeleeuwse zandstenen grafkisten uit Westerlauwers Friesland. In: De Vrije Fries, 84e deel, blz. 8 t/m 28.

17. De linkerkant van de drempelsteen steekt dit aantal cm boven de aangrenzende straatsteentjes van het kerkhofpad. De plaat zelf zal dan dikker dan deze 9 cm zijn.

18. Mededeling van dhr G. Wierda te Vlaardingen. Waarvoor dank.

19. Mol, J.A., P.N. Noomen en J.H.P. van der Vaart. 1990 (14). Blz. 26 t/m 35

20. Reitsma, J. 1884. Stichting van Buweklooster, sepulchrum Sanctae Mariae. In:Friesche Volksalmanak. Leeuwarden, blz. 103 – 112.

21. De getallenrij boven de streep geeft de maten aan de boven-buitenkant van de kist, die onder de steep van de buiten-onderkant; het getal met ↕ ervoor de hoogte, steeds in cm.

22. Veenstra., G.J., 1932. Het Buweklooster. Deel I, II en III. In : Leeuwarder Nieuwsblad, afl. 7299, za 1 oct. 1932, afl. 7304, vrijdag 7 oct. 1932 en afl. 7310, vrijdag 14 oct. 1932.

23. Voorlopige lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. 1930. Deel IX, De provincie Friesland. ’s Gravenhage, blz. 3 – 4.

24. Belonje, Mr Dr J., 1943. Steenen Charters, 3e druk. A’dam. Heemschut serie nr 8. Blz. 18.

25. Bij H. van der, M. Bottema. 1976. Skoander Bisit, de monuminten yn Achtkarspelen, Leeuwarden.

26. Nieuwsblad van Noord-Oost Friesland, Kollumer Courant, wo 3 juli 2002.

27. Ook vermeldt in Kuiken, Kees, 2004 (16).

28. Veel van wat er over deze kist in de literatuur staat komt ook voor in noot (12) van Errens, Dolf van Weezel, 2003. De sarcofaag van Boksum. In Keppelstok, publikatie nr. 66, (Boksumnummer), Stichting Alde Fryske Tskerken, blz. 40 t/m 50.

29. Mededeling van dhr. B. van der Veen, Kootstertille.

30. Mevr. Eversen, Streekmuseum - Volkssterrenwacht Burgum, meldde dat er aan de kerk van Drogeham rode (bont)zandstenen elementen voorkwamen. Waarvoor dank.
 


 

terug
 
 
 

Inloggen

Augustinitsjerke
datum en tijdstip 28-07-2024 om 11.00
meer details

 
Blijf op de hoogte

meer
 
Besloten gedeelte




  meer
 
Classis Fryslân, gemeente zijn kun je niet in je eentje.
meer
 
Contact gegevens

Adressen en telefoonnummers
 
 
Huur de kerk of 't Gebou


     
huur de kerk 0512-352425 (overdag) 0512-352353 (s'avonds)
huur het gebouw 06-53665098 Joop de Vries, beheerder
 
Like PKN Augustinusga

 op facebook!
 
 
Privacyverklaring

  meer
 
Filmpje Tsjerkepaad

 
 
   
  Protestantsekerk.net is een samenwerking tussen de dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland en Human Content Mediaproducties B.V.